Messenië

De regio Messenië, die wordt begrensd door de rivier Neda in het noorden en het Taÿgetos-gebergte in het oosten, was in de prehistorie en vooral de bronstijd één van de welvarendste en drukbevolkste regio’s van Griekenland. Hiervan getuigen onder meer het beroemde paleis van Nestor in Ano Englianó, dat terecht wordt geïdentificeerd met het Mykeens-Homerische Pylos, en de vele koepelgraven uit de Mykeense periode, waarmee het gebied bezaaid is. De bloei van het gebied krijgt echter met de “terugkeer van de zonen van Herakles” rond 1100 v. Chr. en de daarmee samenhangende invasies van de Doriërs een gevoelige knauw, waarvan het zich tot laat in de klassieke periode nog niet heeft kunnen herstellen. Wanneer vervolgens de Spartanen rond 750 v. Chr. beginnen aan de tientallen jaren durende veroveringsoorlogen die bekend staan als de Messeense oorlog, en uit zullen lopen op de definitieve onderwerping van het gebied aan de Spartaanse overheersing, zakt Messenië voor vele eeuwen weg in een schaduw bestaan, en stort de bevolking in een toestand van slavernij (als heloten in dienst van Sparta). De voortdurende opstanden van de (Dorische) Messeniërs worden steeds opnieuw gevolgd door keiharde Spartaanse onderdrukking, en de aftocht van delen van de heloten-bevolking. Overigens berust Pausanias’ verslag van deze oorlogen op een eigenzinnig mengsel van het prozawerk over de eerste Messeense oorlog van de schrijver Myron  met het nationalistisch getinte epos over de tweede of derde Messeense oorlog van de de dichter Rhianos. Pas in 369 v. Chr. zal de macht van de Spartanen met Thebaanse hulp worden gebroken en wordt de stad Messene gesticht als hoofdstad voor de vele Messeniers die vanuit alle hoeken van de Middellandse zee terugkeren om in het “land van hun vaderen” te mogen leven. Maar ook de daaropvolgende eeuwen zullen gekenmerkt worden door voortdurende spanningen en oorlogen met de Spartanen, waarbij het gebied van Messene aan sterke fluctuaties onderhevig is. Zo beheerst Messene onder Philippos II van Makedonië de belangrijkste steden van Messenië (Pylos, Asine, Koroni, Thouria, Pharai en Abia), om rond 180 v. Chr. diezelfde steden als “onafhankelijke bondgenoten” te moeten bijstaan als lid van de Achaïsche Bond.
Onder de Romeinen geniet Messene nog enige tijd z’n status als belangrijkste stad van Messenië, om in de Middeleeuwen opnieuw zware klappen te krijgen: Slavische volksstammen doen de streek grote schade, waarbij o.a. de bevolking van Korone op de vlucht slaat en zich vestigt in het beter te verdedigen Asine, dat door daarna herdoopt wordt tot Koroni. Het oorspronkelijke Korone lag verlaten tot in de 19e eeuw toen het vanuit de Mani opnieuw werd bevolkt en met de naam Petalidhi werd getooid.
Vooral tijdens en na de Frankische verovering van Griekenland (vanaf 1206 n. Chr.) kregen de havensteden van Messenië grote betekenis als halteplaatsen voor de Venetiaanse handel op Constantinopel en de pelgrimsroutes naar het Heilige Land. Aan deze periode danken vooral Pylos, Methone (Mothon), Koroni (Coron) en Pharai (Kalamata) hun Frankisch-Venetiaanse forten, die in de Turkse tijd vaak verder werden uitgebouwd.

Messene

Methoni

Kalamata

Pylos

Ano Engliano

Thouria

Koroni

Peristeria

Dorion

Androusa

Kyparissia