Vroeg-Byzantijnse periode

Vroeg-Byzantijnse mozaïeken, Ravenna. Keizer Justinianus, keizerin Theodora en Christus als de Goede Herder

Als vroegbyzantijnse periode is de restauratie na de ineenstorting van het west-romeinse rijk in 453 na Chr. onder keizer Iustinianus (527-552) te zien. Deze keizer, die de gouden tijd inluidde van de vroegbyzantijnse tijd, besteedde een groot deel van zijn tijd, en een groot deel van de fondsen van zijn  keizerrijk aan het herstel van het oude Romeinse Rijk. Zo vochten de legers van Iustinianus in Noord-Afrika, dat verloren was gegaan aan de Vandalen, in zuid-Spanje, dat aan de Visigothen was toegevallen en in Italië, dat aan de Longobarden ten prooi was gevallen. Van de grootse successen uit zijn tijd getuigen onder meer de bouw van de Hagia Sofia in Constantinopel en de prachtige mozaïeken in de door hem gestichte kerken in Italië. Zijn droom, een heroprichting van het oude Romeinse Rijk, werd krachtig voortgezet door enkele van zijn opvolgers, met name Herakleios (610-642), maar werd uiteindelijk verstoord door onder meer het inzetten van de volksverhuizing van de Slaven naar de Balkan en het gelijktijdig oprukken van de Arabieren, geïnspireerd door Mohammed.

Vroegbyzantijnse kerkarchitectuur

Onder het hoofd vroegbyzantijnse kerkarchitectuur laat ik hier de grote kerken en basilica’s zien die zijn geïnspireerd op o.a. de Hagia Sophia in Constantinopel, die werd gebouwd door keizer Iustinianus. De belangrijkste vernieuwingen bestaan uit de introductie van de koepelbouw in de kerkarchitectuur.

 

De restanten van de z.g. Basilica B in Philippi uit de 6e eeuw vormen een indrukwekkend geheel, ook al getuigen ze in feite van een architectonische mislukking. De architect heeft hier geprobeerd om een typische kerk uit de school van Iustinianus neer te zetten (de kerk is geïnspireerd op de Hagia Sophia en de Hagia Eirene in Constantinopel), met een koepel van baksteen en een door zuilen gedragen galerij. Helaas bezweek de oostmuur onder het gewicht van de koepel nog voor de kerk kon worden ingewijd, terwijl de galerij nog enkele eeuwen overeind bleef staan. In deze stad werden tussen de 4de en 6de eeuw niet minder dan 7 kerken gebouwd, de een nog mooier dan de andere. Helaas werd de stad in het jaar 619 getroffen door een aardbeving, die alle gebouwen met de grond gelijk maakte, en waarvan de stad zich nooit meer heeft hersteld.
Slechts zelden vinden we in Griekenland een compleet bewaard gebleven kerk uit deze periode (wel in Thessaloniki) en dan nog is de binnendecoratie vaak gesloopt, doordat het Byzantijnse rijk zijn eigen beeldenstorm heeft gekend. O.i.v. de Islam werd het oudtestamentische verbod op het maken (en aanbidden) van afbeeldingen van mensen, dieren of planten enige tijd (vooral 7e en 8e eeuw) weer serieus genomen, waarbij mozaïeken uit de Iustiniaanse kerken werden weggehakt, iconen vernietigd en de “aanbidders” van deze iconen werden vermoord. Daarom moeten we voor de vroegste mozaïek-kunst van Byzantium onder meer naar Italië afreizen.

De donkere eeuwen van het Byzantijnse Rijk (6e en 7e eeuw)

Al snel na de dood van Iustinianus ging het hard achteruit met het Byzantijnse Rijk, zo hard, dat de totale vernietiging ervan dreigde. Italië ging grotendeels (op Ravenna na) verloren voor het rijk door de verovering van het land door de Lombarden, een vijftig jaar durende oorlog met de Parthen verliep slechter en slechter. De Byzantijnse bezittingen in Spanje gingen verloren door veroveringen door de Visigothen, terwijl vanaf de 7e eeuw heel noord-Afrika onder de voet werd gelopen door de Arabieren. Tenslotte stortte nog voor het jaar 600 de belangrijke Donau grens van het rijk in onder druk van Avaren, Bulgaren en Slaven. De laatsten trokken in grote of kleinere groepen zuidwaarts en vestigden zich door heel Griekenland. De vroeg Byzantijnse tekst “De Wonderen van St. Demetrios” vermeldt hoe de Slaven de stad Thessaloniki aanvielen, maar door ingrijpen van St. Demetrios moesten afdruipen. Tegelijk meldt de “Kroniek van Monemvasia” hoe Slaven het grootste deel van de Peloponnesos bezetten en daar – onafhankelijk van het Byzantijnse Rijk – van 587 tot 804 konden blijven wonen. In Griekenland verwerden de meeste steden in deze tijd tot spooksteden, verlaten door hun bevolking. Verschillende factoren droegen bij aan deze toestand, deels de al in de tijd van Pausanias almaar achteruitgaande bevolking, deels de invallen van de Gothen, deels de vestiging van de Slaven in Griekenland. Waar in de Arabische wereld Byzantijnse bestuurstechnieken bleven bestaan en Byzantijnse bouwtechnieken onder de vroege kaliefen leidden tot de Grote moskee in Damascus, de Rotskoepel  in Jeruzalem en de Umayyad paleizen in de woestijn van Jordanië, vindt er in het Slavische Griekenland van de 6e en 7e eeuw geen bouwactiviteit van betekenis plaats (opnieuw, behalve in Thessaloniki).

De z.g. Colossus van Barletta, een reusachtig laat-romeins vroeg-byzantijns standbeeld. Traditioneel wordt het geïdentificeerd met keizer Heraclius (575-641) die succesvol strijd leverde tegen de Perzen. De opkomst van de Arabieren zou hem uiteindelijk nekken.

Byzantijns vuur

De Byzantijnen zetten het z.g. Byzantijns vuur in tegen Arabische veroveraars. Het is ondermeer aan dit wonderwapen te danken, dat de Byzantijnen de verovering van Constantinopel en Griekenland door de Arabieren hebben kunnen tegenhouden. De precieze receptuur is nog altijd een raadsel, vanwege de extreme geheimzinnigheid waarmee dit wapen werd gemaakt. Het mocht slechts op enkele plekken vlakbij Constantinopel worden gemaakt.

 

Gebruik van het Byzantijnse vuur wordt voor het eerst vermeld bij het afslaan van een Arabische overval op Constantinopel in de 7de eeuw. Tot aan de val van het Byzantijnse rijk in 1453 zou het in gebruik blijven, alhoewel het belang ervan met de intrede van het buskruit sterk was teruggelopen.

byzantijns vuur

De Byzantijnen zetten het Byzantijns vuur in tegen de Arabieren. Afbeelding in manuscript

De Arabische opmars en het Iconoclasme

De razendsnelle opmars van de Arabieren en de Islam als geheel, die elk verzet van de kant van de Byzantijnen wegveegde, leidde al snel tot een herbezinning op het geloof. Geconfronteerd met de Arabische successen, ontstond het bange vermoeden dat misschien het overtreden van het gebod in Genesis -dat het afbeelden van mensen en dieren verbiedt- tot een goddelijke afstraffing had geleid. Als gevolg hiervan ontstond in Byzantium een beweging tegen iconen en mozaïeken, krachtig ondersteund door meerdere keizers (vooral Leo III, 685-741). De beweging leidde tot het verwoesten van de meeste mozaïeken in het Byzantijnse oosten en tot vreselijke vervolgingen van vele monniken, die de verering van de aloude iconen niet wilden opgeven. Het hevige protest van paus Gregorius III (die in 730 een synode bijeenriep om het Iconoclasme te veroordelen) mocht niet baten. In 780 trad de minderjarige Constantijn VI aan als keizer van Constantinopel. Als voogdes trad zijn moeder Eirene op, die de paus verzocht een synode over het Iconoclasme bijeen te roepen. Nadat de synode met geweld was verstoord door iconoclastische troepen, kwam in 787 een tweede concilie van Nikaia bijeen, dat het Iconoclasme veroordeelde als ketters.