Met het uitbreken van de eerste wereldoorlog in 1914 ontstond direct in Griekenland de vraag aan welke kant men mee zou moeten doen. Deze vraag werd des te nijpender, toen bleek dat koning Constantijn een overwinning van Duitsland het meest waarschijnlijk achtte (en bovendien was getrouwd met een zuster van keizer Wilhelm II) en daarom neutraal wilde blijven terwijl Eleftherios Venizelos gezien de historische banden met Engeland, Frankrijk en Rusland de kant van deze landen wilde kiezen. De Engelsen beloofden Griekenland aanzienlijke territoriale winst als ze de problemen met Bulgarije zouden bijleggen en dat land uit de oorlog konden houden en Venizelos (die meer en meer hoopte op de kusten van Turkije) stelde zich krachtig achter de Engelsen, zeker toen Bulgarije zich aansloot bij de as-mogendheden en Servië aanviel (nog steeds bondgenoot van Griekenland). Wél werd hij door het boycotten van nieuwe verkiezingen buiten spel gezet door de koning. Meer en meer stond hierdoor Venizelos voor een agressieve buitenlandse politiek en de droom van een Groot Griekenland, terwijl de meer traditioneel ingestelde royalisten de status quo wilden behouden en eerst Griekenland wilden consolideren.
Uiteindelijk kwam het zelfs tot een tweedeling van Griekenland: een militaire staatsgreep in Thessaloniki bracht in het “nieuwe” Griekenland een pro-Venizelos regering aan de macht, met een eigen staatsapparaat en leger, terwijl het royalistische zuiden een pro-Bulgaarse houding aannam. Engelse en Franse troepen landden zelfs in 1917 in de Piraeus om royalistisch Griekenland neutraal te houden en de havens te kunnen gebruiken voor de aanvoer van oorlogsmaterieel. Zware tegenstand van Griekse royalistische soldaten dreef de Engelsen en Fransen weer de haven uit, waarna in het “oude” Griekenland mensen verdacht van pro-Venizelos sympathieën werden ontslagen uit leger en staatsapparaat. De geallieerden erkenden nu officieel de Venizelos-regering en eisten het vertrek van koning Constantijn, die prompt in 1917 het land verliet en werd opgevolgd door zijn zoon Alexander. Venizelos werd nu de leider van een “verenigd” Griekenland en stuurde prompt troepen naar het Bulgaarse front om aan de zijde van de geallieerden mee te vechten. Ook liet hij nu op zijn beurt mensen verdacht van royalistische sympathieën uit leger en regering ontslaan.
Bij de vredesbesprekingen in 1918 in Parijs wilde Venizelos de beloning binnenhalen door een claim te leggen op Smyrna (waar destijds meer Grieken woonden dan in Athene) en op oost en west Thrakië tot aan en inclusief Constantinopel. Nog tijdens de vredesbesprekingen landden echter Italiaanse troepen in de omgeving van Smyrna, waarop Griekenland werd aangemoedigd door Amerika en Engeland om daar ook te landen. Mei 1915 landden daarop ook Griekse troepen in Smyrna, die zich prompt schuldig maakten aan vreselijke wandaden, waarbij meer dan 350 Turken werden gedood of gewond. Onder meer hierdoor werd het Turkse nationalisme sterk aangewakkerd, waarbij onder Kemal Atatürk de eerste gevechten uitbraken tussen Griekse en Turkse troepen. Toch werd al in 1920 het verdrag van Sèvres getekend, waarbij de regio Smyrna voor een periode van 5 jaar aan Griekenland werd toegekend, waarna een referendum zou moeten beslissen over de verdere toekomst. Twee maanden later stierf koning Alexander en werd Venizelos bij nieuwe verkiezingen verpletterend verslagen door de royalisten. Een referendum bracht koning Constantijn terug, waarna een nieuwe ronde van wraak en ontslagen volgde, nu weer voor de Venizelos-aanhangers.
De terugkeer van Constantijn bracht ook een belangrijke terugslag in de militaire successen van de Grieken in Turkije. Italië en Frankrijk sloten vrede met de Turken en zouden voortaan nog slechts wapens verkopen aan de Turkse troepen van Kemal Atatürk, en Engeland stelde zich verder neutraal op. Een groot Griekse offensief richting Ankara liep vast, waarna in Augustus 1921 Kemal Atatürk een tegenoffensief inzette, dat al op 8 september leidde tot de inname van Smyrna. Hierbij kwam het tot een massaslachting onder de Grieks-Armeense christenen met meer dan 30.000 slachtoffers en brandde de stad (op de Turks-Joodse wijken na) geheel af.
Feitelijk was hiermee de gedachte van een “Groot Griekenland” ter ziele gegaan en nieuwe vredesbesprekingen leidden tot het verdrag van Lausanne in 1923, waarbij onder meer tot een grootschalige bevolking ruil werd besloten: alle moslims uit Griekenland zouden naar Turkije worden gedeporteerd en omgekeerd zouden alle christenen uit Turkije naar Griekenland worden gedeporteerd. Deze etnische zuiveringen hebben van Griekenland een van de meest etnisch homogene landen van de Balkan gemaakt, al waren er natuurlijk ook problemen. Allereerst moesten de nieuwe Grieken ergens worden gevestigd. De nieuwe regering nationaliseerde hiervoor de uitgestrekte gebieden van de kloosters op Athos, waar vele honderdduizenden vluchtelingen werden gevestigd, terwijl vele andere vluchtelingen zich in de Piraeus vestigden, waar zij nog tientallen jaren een arme, drugs gebruikende onderklasse zou vormen, met een eigen (sub)cultuur en een eigen muziek, de Rebética, die zingt over drugs, machogedrag, armoede en het verloren vaderland.