Museum Delphi

Het museum in Delphi behoort samen met het Nationaal Museum in Athene en het Archeologisch museum in Olympia zonder meer tot de top drie van de Griekse musea. In alle drie de gevallen heeft dit onder meer te maken met de centrale rol die de heiligdommen in Delphi, Olympia en Athene (Akropolis) hebben gespeeld in het religieuze leven van de ontwikkelde Griek, de gehelleniseerde barbaar of de goed opgevoede Romein. Gedurende alle periodes van de oudheid hebben deze drie plaatsen de aandacht getrokken en de bezoeker geïnspireerd tot rijkelijke gaven aan de godheid. In Delphi zien we dan ook niet alleen architectonische resten van de grote tempel van Apollo en de schathuisjes waar de Griekse steden hun mooiste wijgeschenken in tentoonstelden, maar ook de fraaiste Griekse beelden voorstelbaar.

Kleobis en Biton, twee zonen van de priesteres van Hera uit Argos, die op voorspraak van hun moeder het fraaiste geschenk kregen dat een mens maar kan krijgen, de dood! De beide jongemannen hadden op het heetst van de dag de ossenkar naar het heiligdom getrokken, waarop hun moeder in staatsie naar de tempel moest worden gebracht. De dankbare en supertrotse moeder (die door alle vrouwen werd geprezen voor de kracht, schoonheid en opofferings-gezindheid van haar zoons) vroeg de god de jongens (die doodop tegen een zuil in slaap waren gevallen) te belonen met het beste wat een mens kan overkomen. De jongens stonden nooit meer op!
De beelden (gemaakt rond 530 v. Chr.) tonen de overgang tussen de nog erg vroege Daidalische beeldhouwstijl en de puur archaïsche kouroi.

Een tweetal archaïsche bronzen beelden, versierd met goudbeslag. Het rechter hoofd vormt een deel van een zittend beeld, waarvan nog resten zijn bewaard van de voeten van het beeld en goudbeslag van de troon en kleding.

 

De beroemde Wagenmenner, die een zaal voor zichzelf heeft, vormt het restant van wat ooit een veel grotere beeldengroep is geweest. De hier getoonde man, één van de zeer weinige nog bewaard gebleven Griekse bronzen beelden daterend uit ongeveer 475 v. Chr., was de Wagenmenner die oorspronkelijk bovenop de wagen van Polyzalos stond. Van de paarden en de strijdwagen zijn nog enkele armzalige fragmenten overgebleven, net als van de jongeman die de paarden aan de teugel vervoerde. De wagenmenner zelf heeft de teugels nog in de hand en draagt om zijn haar een band die hem als winnaar kenschetst. De ogen van de jongen zijn ingelegd met onyx en magnesium om de doodse blik van puur bronzen ogen te vermijden. De vaak bekritiseerde lengte van het lichaam is mogelijk een poging om de optische vertekening tegen te gaan die zou optreden, wanneer men van onderaf het beeld bovenop een strijdwagen op een sokkel zou zien staan.Het beeld is gewijd door een Griekse aristocraat uit Sicilië om zijn overwinning in de Pythische Spelen van 478 of 474 extra glans te geven.

delphi-naxiers2

Niet door Pausanias besproken, want vermoedelijk in zijn tijd al omgevallen, was de z.g. Sfinx van de Naxiërs, een archaïsche Sfinx, in de 6e eeuw v. Chr. gewijd door de Naxiërs en opgesteld bovenop een meer dan 10 m. hoge Ionische zuil. Van de oorspronkelijke Sfinx ontbreken enkele stukken, zoals de staart en delen van de vleugels, die gedeeltelijk zijn aangevuld. De Sfinx vertoont enkele karakteristieke archaïsche trekjes, waaronder de vage “archaïsche glimlach” die het vrouwengezicht om de lippen speelt.

Een absoluut meesterwerk is het beeld van Antinous, de boezemvriend van keizer Hadrianus, die op jeugdige leeftijd verdronk in de Nijl, waarna de gebroken keizer overal in zijn rijk tempels liet bouwen voor de vergoddelijkte jongeman. Dit beeld laat een wat melancholieke Antinous zien, met een kring van kleine gaatjes rond zijn hoofd, waarin ooit een (gouden?) bladerkrans heeft vastgezeten. Parisch marmer, ong. 130 n. Chr.

 

Het 'acanthusmonument' op zijn oorspronkelijke plek.

Een bijzonder monument, het voorwerp van al decennia durende wetenschappelijke discussie, is de acanthus-zuil (haast 11 meter hoog, en met voetstuk zelfs 12.50 m.) met de drie ‘danseressen’ die schuin tegenover de hoek van de grote tempel van Apollo was geplaatst, direct naast de ‘hof van Neoptolemos’ (no. 32 op de kaart). De zuil is vermoedelijk rond 330 v. Chr. opgericht en is ingestort of neergehaald in de tweede eeuw v. Chr. Het voetstuk (2.10 x 1.80 m.), met de afkorting ΠΑΝ (naar de rijke koopman Pankrátes, die als tussenpersoon fungeerde bij talloze bouwactiviteiten in Delphi), is nog bewaard in situ. In een onderzoek uit de jaren 2000 door de Franse school in Athene (o.l.v. G. Thibault en F. Martinez) zijn alle 260 fragmenten van het monument gescand en virtueel in elkaar gezet, waardoor een betrouwbare reconstructie is gemaakt, met gebruikmaking van de befaamde ‘omfalos’ (zie: https://docplayer.fr/21138030-Version-en-ligne-g-thibault-j-l-martinez-la-reconstitution-de-la-colonne-des-danseuses-de-delphes-pp-231-238.html ) .

Het monument bestond uit een 9 meter hoge acanthusstengel, oprijzend uit een indrukwekkend voetstuk, met op gezette afstanden de aanzet van acanthusbladeren. Bovenop, op de plek waar de bloem hoort te zitten, zien we een drietal jonge meisjes, die op hun hoofd een polos dragen, een hoofddeksel met sterk religieus geladen betekenis. In de nieuwe Franse reconstructie staan de drie meisjes onder een reusachtige bronzen drievoet, die (een imitatie van) de ‘omfalos’ bevatte. De befaamde “navel” was een (onbewerkte) heilige steen die in het allerheiligste van de tempel in Delphi werd bewaard, bedekt met een net van plukken wol, geflankeerd door twee gouden adelaars. De navel gaf het exacte middelpunt van de aarde aan, door Zeus op wetenschappelijke wijze vastgesteld: hij liet van de westelijke en oostelijke rand van de aarde twee adelaars naar het centrum vliegen, en waar deze elkaar kruisten (in Delphi dus) moest zich wel het middelpunt bevinden.

 

Onder de vooronderstelling dat het hier gaat om een Atheens monument, zijn de drie meisjes wel geïnterpreteerd als de drie dochters van koning Kekrops die in een tragedie van Euripides vaag geassocieerd worden met de plek vanwaar Atheense gezantschappen richting Delphi vertrokken.

De 'omfalos'

Een buitengewoon monument in Delphi had een sterk Romeins tintje, het monument ter ere van de overwinning van Aemilius Paullus over de Macedonische koningen in de slag bij Pydna in 168 v. Chr. De veldslag was het eindpunt van een tientallen jaren durende strijd tussen de Macedonische koningen (Philippos V en later diens zoon Perseus) en het groeiende Romeinse rijk,

dat geen concurrentie duldde en de Macedonische hegemonie over Griekenland koste wat kost wilde breken. Wegens het oneven terrein was de Macedonische falanx (vrijwel onverslaanbaar, vanwege de meters lange speren die de Macedoniërs gebruikten, zolang ze de rijen gesloten konden houden) sterk in het nadeel ten opzichte van de Romeinse legioenen, waardoor de Romeinen in een reusachtig bloedbad de overwinning behaalden. De Macedonische koning Perseus werd gevangen genomen en in ketenen naar Rome vervoerd, terwijl tientallen Macedonische steden met de grond gelijk werden gemaakt en Macedonië werd een Romeinse provincie. De triomftocht van Aemilius Paullus in Rome zou dagen duren, omdat alleen al de buitgemaakte hoeveelheid bronzen en vergulde beelden zó groot was dat er een volle dag nodig was om hem door Rome te paraderen. Vanaf dit moment zouden de Romeinen langzaamaan worden bedolven onder Griekse kunst en literatuur, waardoor Rome zelf voor altijd zou veranderen.

Volgens de traditie had een orakel voorspeld dat het leger dat de slag begon zou verliezen, reden voor zowel Aemilius Paullus als koning Perseus om langdurig te wachten. Een paard of een muilezel uit het Romeinse kamp brak los en rende richting het Macedonische kamp, waarna Perseus dacht dat de Romeinen de slag waren begonnen en aanviel. Op het monument in Delphi zien we aan vier zijdes gevechtsscènes met duidelijk herkenbare Romeinen (met ovale schilden) en Macedoniërs (met ronde schilden), terwijl ook het losgebroken paard een plek heeft gekregen in het narratief. Dit monument in Delphi is de eerste typisch Romeinse strijdscène op een bewaard gebleven monument, met herkenbare soldaten in gevecht in plaats van een allegorische voorstelling (typisch Grieks) van e.g. Goden vs. Giganten of Lapithen tegen Centauren. Het rechthoekige fries meet een 6.50 x 0.30 m., het was bovenop een metershoge pilaar geplaatst, die oorspronkelijk bedoeld was geweest voor een standbeeld van koning Perseus, en bovenop stond ooit een ruiterstandbeeld van Aemilius Paullus zelf. De reden dat Pausanias het monument niet vermeldt, zal zeker te maken hebben met het feit dat vanaf dat moment ook de Grieken aan de leiband van de Romeinen dienden te lopen, als gehoorzame vazallen: dát was nu net niet het beeld dat hij voor ogen wilde hebben

Detail van een enorm schilderij dat de triomftocht van Aemilius Paullus laat zien.

Een bijzondere plek, min of meer achter het acanthusmonument, tegen de helling aan, neemt het z.g. Daochos monument in, daar dit voor een groot deel bewaard is gebleven. Het voetstuk, met erop geschreven de namen van de afgebeelde personen, en kleine gedichtjes om hun daden te prijzen. Van rechts naar links zien we meerdere familieleden van de opsteller van de groep van negen, voorouders en familieleden van een zekere Daochos (II), de afgevaardigde van de stad Pharsalos in Thessalië naar de Amphiktyonische raad in de jaren 337-333 voor Chr. rechts staat de oudste, Aknonios, de zoon van Aparos, met helemaal rechts vermoedelijk de goddelijke helper van de familie, op de reconstructie afgebeeld als een citerspelende Apollo. Links van Aknonios staan diens zoons Agias, Telemachos en Agelaos, dan Daochos II, de zoon van Agias, magistraat van de Thessalische Bond, zijn zoon Sisyphos, die vele successen behaalde op het slagveld. Van het zevende beeld zijn slechts de voeten bewaard gebleven, Daochos, de zoon van Sisyphos. Pausanias’reden om dit monument te negeren is mogelijk dat het te zeer een private zaak betreft zonder verder belang, of mogelijk was het monument inmiddels kapot.

De opschriften op het voetstuk staan hieronder vermeld.

Ἀκνόνιος Ἀπάρου, τέτραρχος Θεσσαλῶν, ‘Aknonios, de zoon van Aparos, tetrarch van de Thessaliërs.’

 

Πρῶτος Ὀλύμπια παγκράτιον, Φαρσάλιε, νίκαις | Ἀγία Ἀκνονίου, γῆς ἀπὸ Θεσσαλίας, | πεντάκις ἐν Νεμέαι, τρις Πύθια, πεντάκις Ἰσθμοῖ· | καὶ σῶν οὐδεὶς πω στῆσε τρόπαια χερῶν ‘Man uit Pharsalos (een stad in Thessalië), nadat u als eerste in Olympia het pankration had gewonnen, Agias, de zoon van Aknonios, uit het land van Thessalië, (won u) vijf keer in Nemea, drie keer de Pythische Spelen en vijf keer op de Isthmos; nooit heeft iemand een overwinningsmonument ten koste van uw armen opgericht’

 

Κἀγὼ τοῦδε ὁμάδελφος ἔφυν, ἀριθμὸν δὲ τὸν αὐτὸν | ἤμασι τοῖς αὐτοῖς ἐχφέρομαι στεφάνων | νικῶν μουνοπάλην· Τυρσηνῶν δὲ ἄνδρα κράτιστον | κτεῖνα, ἐθέλοντος ἑοῦ· Τηλέμαχος δὲ ὄνομα ‘Ik ben zijn volle broer, en heb hetzelfde aantal kransen behaald in diezelfde tijd, als winnaar bij het worstelen; De sterkste man van de Etrusken heb ik gedood, op zijn eigen verzoek. De naam is Telemachos.’ Blijkbaar heeft hij in een duel zijn tegenstander op het slagveld gedood.

 

Οἵδε μὲν ἀθλοφόρου ῥώμης ἴσον ἔ(ι)χον, ἐγὼ δὲ, | σύγγονος ἀμφοτερῶν τῶνδε, Ἀγέλαος ἔφυν, | νικῶ δὲ στάδιον, τούτοις ἅμα, Πύθια παῖδας· | μοῦνοι δὲ θνητῶν τούσδ’ ἔχομεν στεφάνους ‘zij waren gelijk in hun prijzenwervende kracht, maar ik ben de broer van deze twee, Agelaos; ik heb gewonnen in de stadion-race, tegelijkertijd met hen twee, bij de Pythische Spelen voor kinderen; als enige stervelingen hebben wij die eer (namelijk drie broers tegelijkertijd met prijzen).

 

Δάοχος Ἀγία εἰμί, πατρὶς Φάρσαλος, ἁπάσης | Θεσσαλίας ἄρξας, οὐ βίαι, ἀλλὰ νόμωι | ἑπτὰ καὶ εἴκοσι ἔτη· πολλῆι δὲ καὶ ἀγλαοκάρπωι | εἰρήνηι πλούτωι τε ἔβρυε Θεσσαλία ‘Ik ben Daochos, de zoon van Agias, mijn vaderland is Pharsalos en ik heb geregeerd over heel Thessalie, niet met geweld maar bij wet, zevenentwintig jaar lang; Thessalië bloeide toen op in langdurige en vruchtdragende vrede en voorspoed.’

 

Οὐκ ἔψευσε σε Παλλὰς ἐν ὕπνωι, Δαόχου υἱὲ | Σίσυφε, ἃ δ’ εἶπε, σαφῆ θῆκεν ὑποσχεσίαν· | ἐξ οὗ τὸ πρῶτον ἔδυς περὶ τεύχεα χρωτὶ | οὔτ’ ἔφυγες δηίους οὔτε τι τραῦμ’ ἔλαβες ‘Pallas Athena heeft u niet bedrogen in uw droom, Sisyphos, zoon van Daochos, maar wat ze zei heeft ze zichtbaar gemaakt, haar belofte; want sinds u voor het eerst de wapenrusting om uw lichaam hebt aangelegd, bent u voor geen vijand op de loop gegaan en heeft u nog geen verwonding opgelopen.’

 

Αὔξων οἰκείων προγόνων ἀρετὰς τάδε δῶρα | στῆσεμ Φοίβωι ἄνακτι, γένος καὶ πατρίδα τιμῶν, | Δάοχος εὐδόξωι χρώμενος εὐλογίαι, | τέτραρχος Θεσσαλῶν, ἱερομνήμων ἀμφικτυόνων ‘Om de glorie van zijn eigen voorouders te vergroten heeft hij deze geschenken voor Heer Apollo opgesteld, zijn familie en vaderland erend, offerde Daochos een roembrengende prijsrede, hij was tetrarch van de Thessaliërs en raadsman van de Amphiktyonen.’