Monemvasia

Het enorme kasteel van Monemvasia dankt zijn naam aan het feit dat het uitsluitend via een enkele brug te bereiken is (monè embasis “enkelvoudige benadering”). Bij Pausanias wordt het schiereiland Minoa genoemd, mogelijk duidend op kretenzische invloed in de mykeense periode. In de middeleeuwen zou de naam ervan (bekend door de export van een zoete wijn) worden verbasterd tot Nederlands Malvezij, Frans (Vin de) Malvoisie, Engels Malmsey.

Na de Slavische invasies in de 6e eeuw werd het schiereiland een toevluchtsoord voor de Grieken uit Lakonië, die er een stad stichtten, die vanaf het vasteland niet zichtbaar was. Onder de naam Monemvasia ontwikkelde de stad zich tot een haast onneembaar bolwerk, dat vanaf de middeleeuwen en later steeds opnieuw het laatste bastion werd voor opeenvolgende golven veroveraars. Zo wist de stad in de 10e eeuw een overval van Arabische plunderaars af te slaan en in de 12e eeuw van Normandische piraten. In 1249 wist de Frankische kruisvaarder William II de Villehardouin de stad na een belegering van drie jaar tot overgave te dwingen. Al na enkele jaren moest William de stad echter aan de Byzantijnen overgeven, samen met de kastelen van Mystras en Maina in ruil voor zijn vrijheid. Hiermee begon voor Monemvasia de periode van zijn grootste bloei: het keizerlijke leger gebruikte het als vlootbasis voor de herovering van de Peloponnesos, en zo groeide het uit tot de belangrijkste haven van het despotaat Morea, waarvan Mystras de hoofdstad was.
De stad bleef in Byzantijns bezit tot 1460, toen Monemvasia eerst in pauselijke handen overgang, om daarna (1463-1540) door de Venetianen te worden bestuurd. Dezen gaven de stad in 1540 zonder slag of stoot over aan de Turken, die er de baas bleven tot 1690, toen de Doge van Venetië, Francesco Morosini de stad op de Turken heroverde.
De tweede periode van Turkse overheersing duurde van 1715 tot 1821. In deze periode gold Monemvasia eerst nog als belangrijk centrum voor de export van landbouwproducten, maar de zware plundering van Monemvasia na de nederlaag van de Russische troepen in de z.g. Orloff-opstand tegen de Turken, gaf de stad feitelijk de doodssteek. Erna woonden nog slechts 150 Griekse families in de ernstig beschadigde stad. In de onafhankelijkheidsoorlog werd het Turkse garnizoen, dat zich had overgeven, volledig uitgemoord door Griekse vrijheidsstrijders, waarna vooral nieuwe inwoners uit Kreta zich in de stad vestigden, die echter steeds meer in verval kwam. In 1911 verlieten de laatste bewoners de bovenstad, waarna de gebouwen aldaar vele tientallen jaren ernstig zijn verwaarloosd. Pas de laatste tijd zien we een duidelijke herleving van de stad (mede onder invloed van het toerisme) en worden vele huizen en kerken gerestaureerd.

 

 

Foto’s: het schiereiland Minoa, de hoofdstraat van het stadje, de kathedraal van Christos Elkomenos en de poorten en muren van  de bovenstad

De burcht is opgedeeld in een beneden- en een bovenstad. De benedenstad vormt een doolhof van kleine straatjes met traditionele steenhuizen, die voor het merendeel prachtig zijn gerestaureerd. Op het centrale plein staat de Kathedraal van Christos Elkomenos (d.i. “de Gevangengenomen Christus”), die oorspronkelijk dateert uit de 12e eeuw maar in de 16e eeuw grondig werd herbouwd. Naar Italiaans voorbeeld staat de klokkentoren los van de kerk. Op het plein ligt (in een kerkje uit 956 dat de Turken ooit tot moskee ombouwden) ook het erg kleine archeologisch museum, met daarin een overzicht van de geschiedenis van Monemvasia en vooral marmer-fragmenten uit verschillende kerkjes. In de benedenstad bevinden zich nog andere interessante kerken, waaronder de Panagía Myrtidiótissa  en de Panagía Chrysafítissa. Een minuscuul kerkje is ingebouwd in een grot.
De bovenstad, ooit bestemd voor de voornaamste families, met nog een extra akropolis als vluchtburcht, is nu één grote ruïne. De 13e-eeuwse Agia Sofia-kerk is (met uitzondering van een Turks grafmonument) het enige bouwwerk dat nog overeind staat.