Latijnse staten

De Latijnse staten in Griekenland

De afspraken met de Venetianen vastgelegd in de zogenaamde partitio Romaniae (oftewel de “verdeling van het Romeinse rijk”) leidden tot een opdeling van het Byzantijnse rijk in een aantal Latijnse staten. Waar Boudewijn een kwart van het territorium mocht hebben, werd driekwart verdeeld onder de vele ridders.

Bonifatius van Montferrat maakte zich met steun van de Venetianen (aan wie hij Kreta toekende) meester van Thessaloniki. Nominaal viel hij onder de keizer van Constantinopel, maar als koning kon hij feitelijk doen waar hij zin in had. Direct wendde Bonifatius zich naar het zuiden, waar hij de nodige successen behaalde ondanks fel verzet van de Byzantijnse gouverneur Leon Sgouros (die zich een eigen rijk had veroverd). Nog in 1204 veroverde Bonifatius Athene, dat hij mét Thebe als leen gaf aan hertog Otto de la Roche. Zijn koninkrijk was echter geen lang leven beschoren: al in 1224 viel het koninkrijk Thessaloniki ten prooi aan Theodoros I Archangelos, de Byzantijnse heerser van het despotaat van Epirus. Ook het keizerrijk van Nicaea streefde naar verovering van Noord Griekenland, en nadat eerst de Bulgaren het despotaat van Epiros uit Macedonie en Thessalie hadden verjaagd, slaagde de “keizer van Nicaea” Johannes Vatatzes erin op zijn beurt de Bulgaren te verjagen die verzwakt waren door het overlijden van hun heerser Tsaar Iwan Asen II en door de aanvallen van de Mongolen. In 1246 veroverde Vatatzes ook Thessaloniki, waarna het despotaat van Epiros zich gewonnen gaf en Vatatzes als keizer erkende.

William de Champlitte en Godfried de Villehardouin veroverden tussen 1204 en 1205 de Peloponnesos, waar ze aanvankelijk als leenheren opereerden van de koning van Thessaloniki. Als Prinsdom van Achaia zou deze verovering lange tijd blijven bestaan. Vooral in het begin was de samenwerking met Otto de la Roche, de hertog van Athene, zeer hartelijk.

De Venetianen, tenslotte, die in 1204 Kreta hadden gekregen van Bonifatius van Montferrat en later van hem enkele eilanden in de Aegeïsche zee kochten, maakten zich in 1209 meester van Kephallonia, in 1211 van Euboia en in 1215 van Kerkyra (Corfu). Samen met de uiterste zuidpunt van de Peloponnesos (bij Korone), vormden deze eilanden voor de Venetianen de belangrijkste steunpunten voor hun vloot in de handel met Constantinopel.

Hertogdom Athene

Van het Hertogdom Athene van Otto de la Roche zijn slechts enkele materiële overblijselen bewaard gebleven. Nadat Otto Godfried de Villehardouin had geholpen diens greep op de Peloponnesos te bestendigen, kreeg hij als beloning de steden Damala (Troizen) en Argos. In Athene bouwde Otto een stenen toren bovenop de Propylaiën (afgebroken in de 19e eeuw) en vormde het Partheneon om tot de kathedraal “de Notre Dame”. Ook vestigde hij de Cisterciënser monniken in het Byzantijnse klooster van Daphni. In Thebe bouwde hij een belangrijk kasteel op de resten van de Kadmeia (de oude akropolis), waar nu ook vrijwel niets van resteert. Als centrum van de zijde-industrie vormde Thebe het economisch hart van het hertogdom. In 1225 gaf hij het hertogdom over aan zijn neef Guy I de la Roche en vertrok zelf met zijn vrouw naar Bourgondië.

Een nakomeling van Otto, Walter V de Brienne, zag zich ernstig in het nauw gebracht door de Byzantijnen, die hun heerschappij over Griekenland probeerden te herstellen. Hij huurde daarom een grote troep Spaanse huurlingen in, de Catalaanse Compagnie, om de Byzantijnen van zich af te slaan. Toen de Compagnie hierin slaagde, probeerde Walter onder de betaling van de afgesproken soldij uit te komen, waarna de Catalanen tegen hem in opstand kwamen. Walter marcheerde tegen hen op met een enorme strijdmacht, die vrijwel alle belangrijke Frankische heersers van Athene en de Morea bevatte en een grote Griekse infanteriemacht uit Athene. In de erop volgende slag bij Halmyros in Boiotië (1311) bij de rivier de Kephisos, vernietigden de Catalanen vrijwel de complete Frankische ridderstand in Griekenland en namen het hertogdom van Athene over, met uitzondering van Argos en Nauplia.

Prinsdom van Achaia

Wapen van de familie de Villehardouin, prinsen van Achaia.

Onder de regering van William de Villehardouin, de kleinzoon van Godfried bereikte het prinsdom zijn hoogtepunt. Zijn hof bij Glarentza -waar William zijn eigen munten liet slaan en waar Frans werd gesproken- werd bezocht door troubadours. In 1249 verhuisde William zijn regeringszetel naar het pasgebouwde Mistrás, bij het oude Sparta. In 1259 kwam echter de eerste klap: als bondgenoot van Michael II, de despoot van Epiros, trok hij op tegen de Byzantijnse keizer, Michael VIII Palaeologos van Nikaia. In de veldslag bij Pelagonia werd hij echter verraden door de Epiroten en werd gevangen  genomen door de Byzantijnen. Pas drie jaar later werd hij vrijgelaten in ruil voor 3 grote kastelen, die Lakonië domineerden. Vanaf dat moment was het prinsdom voortdurend in gevecht met de Byzantijnen. In de 14e eeuw werd het prinsdom onderwerp van een machtsstrijd tussen alle grote vorstenhuizen van het westen, totdat in 1432 Thomas Palaiologos -dan despoot van de Morea- erin slaagde het prinsdom in te lijven door een huwelijk met de dochter van de laatste “onafhankelijke” prins van Achaia, Ladislaus de koning van Napels. De definitieve hereniging met het Byzantijnse keizerrijk rond 1450, was echter geen grote toekomst beschoren, omdat de Turken in 1460 de Morea veroverden.

 

Talloze kastelen en andere fortificaties getuigen nog van de  macht van de prinsen van Achaia. In veel gevallen werden de van oorsprong Frankische kastelen later uitgebouwd door Catalanen, Venetianen en Turken. Enkele worden hieronder genoemd.

Wapen van Otto de la Roche, Hertog van Athene
Het Frankische kasteel van Sathines (Athene). Bron: Crusader Castles ... Osprey Publishers
De dood van Walter V de Brienne. Bron: Wikipedia.

Argos-Larisa

Nafplio

Pylos-Navarino

Koroni

Patras-kastro

Zarax

Akrokorinth

Chlemoutsi

Kyparissia

Tripiti

Andravida