Aegina

Afwijkend van de mythologische “geschiedenis” zoals die door Pausanias wordt verteld, was Aigina al bewoond vanaf zo’n 3000 v. Chr. Ongeveer 2000 v. Chr. is de oorspronkelijke bevolking vervangen door Grieks sprekenden en loopt de geschiedenis parallel aan die van de andere Mykeense koninkrijken. De mythische koning Aiakos, wiens zonen Peleus en Telamon het eiland moesten verlaten na de moord op hun halfbroer Phokos, is na zijn dood één van de drie mythische koningen in de onderwereld geworden. Aiakos gold als buitengewoon vroom en een lieveling van de goden: zijn gebeden lieten het regenen in een verdord Griekenland, terwijl hij midden op het eiland een heiligdom voor Zeus Panhellenios [de Algriekse] oprichtte. Na zijn dood is hij op Aigina vereerd met een eigen heroön, het Aiakeion, terwijl de Atheners zich voor de slag bij Salamis van zijn gunsten verzekerden, door zijn gebeente naar Athene over te laten brengen. Na de ondergang van de Mykeense beschaving is Aigina – dat er mogelijk zo’n tweehonderd jaar verlaten heeft bijgelegen – vanuit  Epidauros opnieuw gekoloniseerd, heeft zich daarna al snel ontwikkeld tot een commercieel centrum, dat in macht en rijkdom Athene naar de kroon stak en een hoofdrol speelde in de slag bij Salamis tegen de Perzen. In de grote strijd tussen Athene en Sparta heeft Athene de Aigineten (trouwe bondgenoten van Sparta) van het eiland gedeporteerd en er een militaire kolonie geplant. In 404 hebben de Spartanen de oorspronkelijke bewoners weer teruggevoerd, maar het eiland heeft z’n oorspronkelijke welvaart nooit meer terug gekregen. In de Hellenistische tijd viel het eerst onder de Makedoniërs en daarna onder koning Attalos van Pergamon. Overvallen door Arabische piraten dwongen de inwoners ertoe om de stad vanaf de kust 6 km landinwaarts te verplaatsen naar een plek (Palaiochora, 2x herbouwd na de verwoesting door de Turken in 1537 en later door de Venetianen in 1654) waar nog steeds de resten van zo’n twintig kerken zijn te bekijken, evenals van een kasteeltje.

 

Apollo-tempel

De tempel voor Apollo wordt tegenwoordig meestal geïdentificeerd met de – sterk fragmentarische – tempel op de akropolis van Aegina. Van deze tempel, met een basis van 34.6 x19.13 meter, staat nu nog één zuil overeind. Hij dateert uit 520-510 v. Chr, en heeft ooit 6 x11 zuilen rondom gekend. Overal rond, maar ook direct onder de tempel zijn restanten te vinden van een bloeiende prehistorische nederzetting, terwijl ten westen de fundamenten van twee andere tempels zijn teruggevonden, waarschijnlijk de Artemis en Dionysos tempels die Pausanias hier vermeldt. De Apollo-tempel is al in de oudheid grotendeels gesloopt om aan bouwmateriaal te komen voor een nieuwe verdedigingsmuur, terwijl in het basement van de tempel in de Byzantijnse tijd een cisterne is gebouwd. Het terrein van de akropolis is te bereiken via de tuin van het zeer interessante archeologische museum, dat – naast archaïsche en vroeg klassieke vondsten – een fraaie prehistorische collectie kent. Daar zijn ook de (schamele) resten van de gevelversiering van de Apollo-tempel te zien, zoals de paardenhoofden (het restant van twee strijdwagens die links en rechts van de centrale figuur in de oostgevel hebben gestaan), of de scènes van een gevecht tussen Grieken en Amazones.

Aphaia tempel

De tempel van Aphaia, 12 km landinwaarts gerekend vanaf Aigina-stad, is één van de best bewaarde tempels van Griekenland. Hij stamt uit ongeveer 500 v. Chr. De gevelsculpturen zijn in 1811 door de Engelse architect Charles Cockerell ontdekt en in een kostbare operatie eerst naar het Engelse Zakynthos en vandaar naar Italië overgebracht. Daar zag Cockerell zich gedwongen de – in vele stukken gebroken beelden te verkopen, waardoor ze in handen vielen van de Duitse vorst Ludwig von Beieren, die ze liet restaureren en naar München overbrengen, waar ze nog steeds te zien zijn. Zorgvuldige studie van de beelden heeft de exacte beschildering van de beelden aan het licht gebracht waardoor er een vrijwel complete polychrome reconstructie mogelijk is.

 

Pas in 1901 werd ook de tempel aan zorgvuldig onderzoek onderworpen, waardoor de identiteit van de vereerde godheid – (Athena) Aphaia – kwam vast te staan. Voor die tijd werd de tempel (o.a. door Pausanias’ onzorgvuldige beschrijving van de locatie van de Aphaia-tempels) geïdentificeerd met de tempel van Zeus-Panhellenios.

 

De verering van de godin Aphaia(of Apha) lijkt al vanaf de Mykeense periode te hebben plaatsgehad. Net buiten de noord-oosthoek van de heilige hof is een grotje teruggevonden waar talloze aardewerken beeldjes en andere vondsten zijn ontdekt uit de Mykeense periode. Zoals onder meer te zien is aan de opvallende centrale positie die de godin Athena inneemt in de beide gevel sculpturen, hebben de Aigineten, op een gegeven moment hun plaatselijke godin Aphaia gelijkgesteld aan de veel bekendere olympische godin Athena. In de frontons worden twee verschillende Trojaanse oorlogen afgebeeld, de eerste uitgevoerd door Herakles, en een tweede geleid door Agamemnon.

Van de beide frontons zijn zoveel stukken bewaard gebleven, dat een vrijwel complete reconstructie mogelijk is. In de oostelijke (bovenste) gevel zien we de eerste Trojaanse oorlog, met als 11de figuur Herakles, gekleed in leeuwenhuid en bewapend met pijl en boog. Op het westelijke fronton zien we de tweede Trojaanse oorlog, met als meest opvallende figuur de Trojaanse prins Paris als 4de figuur, met op zijn hoofd een Frygische muts, en aan zijn benen een nauwsluitende broek. Beide elementen moeten Paris als barbaar uit het oosten identificeren. Eronder, reconstructie van de gevel met de erop staande gevelsculpturen, en detail van Herakles.

Links: enkele foto’s van de fraai bewaarde frontons, nu tentoongesteld in München.De godin Athena-Aphaia beheerst het strijdtoneel op dezelfde manier als Apollo dat doet in Olympia. Het tijdsverschil gelegen in de uitvoering van het oostelijke en het westelijke fronton komt zeer fraai uit in de gezichten van Paris, rechts, met zijn archaïsche glimlach en de gewonde krijger, die niets meer te glimlachen heeft.

 

De ingekleurde boogschutter (op basis van minuscule verfresten) wijst ons er nog maar eens op dat Griekse sculptuur (en architectuur) altijd bont beschilderd was.

Heiligdom Zeus Hellanios

In het centrum van Aegina ligt een heiligdom dat in de oudheid werd beschouwd als misschien wel het belangrijkste van het eiland. Het zou zijn gesticht door de mythische stamvader van het eiland, Aiakos, een zoon van Zeus bij de riviernimf Aegina, naar wie het eiland is genoemd. Dat zat zo:

 

Ooit was het zo lang, zo droog in Griekenland dat de Grieken het orakel in Delphi om hulp vroegen. Dat raadde hen aan Aiakos een smeekbede te laten richten tot Zeus, omdat Zeus wel naar zijn zoon zou luisteren, die bekend stond om zijn vroomheid. Hierop stuurden alle Griekse volkeren gezanten naar Aiakos om hem ertoe te bewegen die hulp te bieden. Aiakos beklom de hoogste berg van het eiland, bouwde daar een altaar voor Zeus Hellanios en smeekte hem de droogte te beëindigen. Zeus luisterde inderdaad, en Griekenland was gered. Bovenop deze berg bevindt zich nu een klein kapelletje, vanwaaruit je een schitterend uitzicht hebt over het eiland, maar aan de voet van de berg liggen de restanten van een veel groter heiligdom voor Zeus Hellanios, bestaande uit een tempel (waarvan alleen de fundamenten resteren) en een grote zuilengang (stoa), waarvan met enige moeite de fundamenten ook nog herkenbaar zijn. Het geheel ligt bovenop een zeer indrukwekkend platform, toegankelijk via een trap. Vooral dit laatste is zeker nog de moeite waard. Zoals zo vaak, is op de fundamenten van de Zeus-tempel door de Byzantijnen een kerkje neergezet, waarschijnlijk om de boze invloed van de oude goden te bezweren.

 

Foto’s boven: de Profitis Ilias, waarop ooit het altaar voor Zeus lag. Foto’s rechts en onder, het platform met kerkje en resten van het antieke heiligdom.

Palaiochora

Agios Spyridon


Ontslapen (Koimisi) van de Maagd

Het middeleeuwse stadje Palaiochora is gesticht in 896 in een poging van de eilandbewoners uit het zicht te blijven van de Saraceense piraten die de Middellandse zee terroriseerde, en bleef bewoond tot ongeveer 1800 toen de laatste inwoners terug verhuisden naar de kust. Het stadje is desondanks meerdere malen aangevallen en vernietigd. In 1537 is het stadje veroverd door Barbarossa, die de kerken heeft uitgeplunderd, maar ook de Franken, Venetianen en de Turken hebben er huisgehouden. Toen het stadje werd verlaten waren er nog zo’n 300-400 huizen bewoond. Deze zijn nu grotendeels ingestort, maar er zijn nog 38 kerken over, waarvan er vele nog fresco’s hebben, daterend uit de 13e tot de 18e eeuw. Bovenop de heuvel hebben de Venetianen een fort gebouwd, met een 6-tal cisternen, 60 huizen en een dubbele kerk (foto rechtsonder). Van de muren van het fort is nog maar weinig overgebleven. Veel van de kerkjes zijn echter fraai bewaard gebleven, zoals de Aghios Georgios de Katholiek, de bisschopskerk Aghios Dionysios, waarnaast de cel staat waar de heilige een groot deel van zijn leven heeft doorgebracht, en het kloostertje van de Aghia Kyriaki (Heilige Zondag), een dubbele basilica met zeer fraaie muurschilderingen, die tot 1800 het centrum van het dorpje is geweest (rechts).

Onder: het dubbelkerkje van de heiligen Georgios en Dimitrios

 

Agia Kyriaki